Indeling van partijen

Politieke partijen worden op verschillende manieren onderscheiden. Een bekende indeling is die tussen confessionele en niet-confessionele partijen. Confessionele partijen baseren zich bij hun programma en hun politieke stellingname op een geloof of ze gaan uit van de Bijbel (of de Koran). Confessionele partijen zijn het CDA, de SGP en de ChristenUnie. Niet-confessionele partijen, bijvoorbeeld de VVD, de PvdA, de SP en GroenLinks, baseren hun programma op niet-religieuze overtuigingen.

Je kunt politieke partijen opdelen in linkse, rechtse en middenpartijen. Deze indeling is omstreden en niet altijd scherp te maken. Het gaat erom in hoeverre partijen in de maatschappij een grotere gelijkheid van inkomen, kennis en macht nastreven en hiervoor ook de staat, het overheidsbeleid, willen gebruiken.

Hierbij is dus vooral sociaaleconomisch beleid in het geding: werkgelegenheid, belastingen, inkomens, uitkeringen. Maar het gaat ook om onderwijs- en scholingsbeleid en inspraak van werknemers in bedrijven en instellingen. Als partijen voor staatsingrijpen zijn om die grotere gelijkheid te realiseren, dan noemt men ze ‘links’. Voor zover partijen bestaande ongelijkheden in inkomen en macht redelijk of onvermijdelijk vinden, noemt men ze wel ‘rechts’. Partijen die een positie tussen links en rechts innemen worden middenpartijen genoemd.

Progressief en conservatief

Soms gebruikt men in plaats van de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ ook wel ‘progressief’ en ‘conservatief’. Progressief betekent veranderingsgezind, conservatief is behoudend. Maar deze begrippen zijn steeds moeilijker te hanteren. Een centrum-rechts kabinet bijvoorbeeld kan grote veranderingen doorvoeren in het stelsel van sociale zekerheid, terwijl de linkse oppositie dat stelsel juist wil behouden en niet wil veranderen.

Er is echter ook een andere manier om progressief en conservatief te onderscheiden. Het verschil zit ‘m dan in de mate waarin partijen het overheidsbeleid willen gebruiken om de persoonlijke vrijheid van mensen aan banden te leggen. Het gaat dan vooral om morele kwesties als homoseksualiteit, abortus, euthanasie en zondagsrust.

Bij ‘progressief’ denkt men dan aan de partijen die uitgaan van een zo groot mogelijke persoonlijke vrijheid. De staat moet zich niet bemoeien met de manier waarop mensen willen leven, niet betuttelen. Zo bezien zijn D66, de VVD, GroenLinks en de PvdA progressieve partijen. Bij ‘conservatief’ denkt men aan partijen die uitgaan van een in zedelijk opzicht sterk sturende staat. De overheid heeft in hun opvatting als plicht (christelijke) normen te handhaven. De confessionele partijen CDA, SGP en ChristenUnie zijn in dit opzicht conservatief. De PVV wil dat de staat optreedt tegen een aantal ideeën en verschijningsvormen van de islam, omdat in haar ogen de Nederlandse identiteit wordt bedreigd.

Indelingen zijn betrekkelijk

Bij deze indelingen moet je ook bedenken dat binnen partijen niet iedereen precies hetzelfde over elk onderwerp denkt. Bovendien veranderen politieke partijen op bepaalde gebieden soms van mening. Ook komt het voor dat partijen zich in de praktijk niet altijd kunnen houden aan de opvatting die ze uitdragen. Ze moeten dikwijls water bij de wijn doen, compromissen sluiten. Soms moet een partij een stuk van haar programma in de ijskast zetten, om in een regering, een gemeente- of provinciebestuur mee te kunnen doen.

Nog een mogelijk onderscheid is dat tussen landelijke en lokale partijen. Landelijke politieke partijen krijgen in gemeenteraadsverkiezingen (en in mindere mate in Provinciale Statenverkiezingen) concurrentie van lokale en regionale partijen. Lokale partijen krijgen al jaren een kwart tot een derde van de stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen.