De regering en het kabinet
Volgens de grondwet heeft de regering tot taak om samen met de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal wetten te maken. De regering sluit daarnaast internationale verdragen, stelt het buitenlandse beleid vast, regelt de defensie en benoemt burgemeesters, commissarissen van de koning en leden van de rechterlijke macht. De in de grondwet genoemde taken voert de regering uit onder controle van het parlement.
Het parlement kan regeringsbesluiten op dit gebied niet ongedaan maken, maar wel laten weten als ze het er niet mee eens is. Eventueel kan het parlement het vertrouwen in de regering opzeggen, zodat het kabinet moet aftreden.
In Nederland bestaat de regering uit het staatshoofd (de koning) en de ministers. De ministers dragen alle verantwoordelijkheid, ook voor dingen die de koning doet en zegt. De koning is, zoals het officieel heet, onschendbaar en heeft geen feitelijke macht. De regering wordt gecontroleerd door het parlement.
Het kabinet
Naast ministers zijn er ook staatssecretarissen. Een staatssecretaris is een soort onderminister, maar hij vervangt een minister niet wanneer deze afwezig is. Minister en staatssecretaris maken samen afspraken wie zich waarmee bezighoudt. Alle ministers en staatssecretarissen samen vormen het kabinet. Hier hoort de koning niet bij. De ministers staan aan het hoofd van een ministerie of departement. Naast het vormgeven en uitvoeren van beleid moeten ze dus leiding geven aan vaak vele honderden ambtenaren. Op dit ogenblik zijn er elf departementen. Maar dit aantal kan bij elke kabinetsformatie weer anders zijn. Ook de namen en de taken van ministeries kunnen veranderen.
In een kabinet zitten vaak ook enkele ministers die geen eigen ministerie hebben. Een minister die geen eigen departement beheert, wordt een ‘minister zonder portefeuille’ – en tegenwoordig ook wel: programmaminister – genoemd. Zij moeten er soms voor zorgen dat alle regeringspartijen overeenkomstig de verkiezingsuitslag zijn vertegenwoordigd. Soms ook worden zij benoemd om aan te geven dat dit een belangrijk beleidsterrein is voor de regering.
Behalve hoofd van zijn eigen departement is een minister lid van het kabinet. Een minister is natuurlijk verantwoordelijk voor zijn eigen beleidsterrein, maar daarnaast is hij medeverantwoordelijk voor het hele kabinetsbeleid. Elke minister kan worden aangesproken (door Kamerleden, door partijgenoten of door burgers) op de uitvoering van het regeerakkoord. Dat heet collegiaal bestuur.
Elke minister vertegenwoordigt in het kabinet bovendien zijn partij. Dat betekent dat ministers (en staatssecretarissen) ook geregeld contact onderhouden met de fractie van hun partij in de Tweede Kamer, met hun partijbestuur en met partijafdelingen. De bewindslieden (de ministers en staatssecretarissen) zijn lid van een van de regeringspartijen.
De minister-president
Een bijzondere rol speelt de minister-president. Hij is niet alleen voorzitter van de ministerraad, hij is ook in het bijzonder belast met de coördinatie van het regeringsbeleid. Daarnaast is hij het gezicht van het kabinet. Hij presenteert het kabinetsbeleid, bijvoorbeeld elke vrijdag na afloop van het kabinetsberaad op een persconferentie en in een vaste televisierubriek. Bovendien vertegenwoordigt hij Nederland in de Europese Raad van regeringsleiders. De minister-president speelt dus ook in het buitenlands beleid een grote rol. Anders dan in landen als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk kan de minister-president in Nederland de afzonderlijke ministers niet naar eigen inzicht benoemen en ontslaan.
De rijksbegroting – minister van Financiën
Een belangrijk deel van het kabinetsbeleid ligt in de vaststelling van de jaarlijkse rijksbegroting. Daarin blijkt de invloedrijke positie van de minister van Financiën. Vanaf januari tot juli wordt er elk jaar weer onderhandeld tussen de minister van Financiën en de ministers van departementen waar grote uitgaven worden gedaan. Als ze het niet eens worden, moet de ministerraad de knoop doorhakken. De rijksbegroting moet in augustus klaar zijn, want met Prinsjesdag (de derde dinsdag van september) wordt zij aan het parlement aangeboden.