Lezing 3 – Diederik Smit en Pi de Bruijn: Architectuur van het parlement
Ter ere van 200 jaar Staten-Generaal organiseert ProDemos samen met de Staten-Generaal een vierdelige lezingenreeks. De derde lezing gaat over de traditie van parlementaire huisvesting en architectuur. Sprekers zijn Diederik Smit en Pi de Bruijn.
Diederik Smit is als historicus verbonden aan de Universiteit Leiden en promoveerde in 2015 op het proefschrift Het belang van het Binnenhof. Twee eeuwen Haagse politiek, huisvesting en herinnering.
Pi de Bruijn is architect en ontwerper van de in 1992 geopende nieuwbouw van de Tweede Kamer. Hij ontwierp onder meer ook een deel van het Jakob-Kaiser-Haus, het enorme gebouwencomplex van de Duitse Bondsdag in Berlijn.
Oudste parlementszaal ter wereld
De bijeenkomst vindt deze keer plaats in de plenaire vergaderzaal van de Eerste Kamer. In deze sfeervolle ambiance opent Smit zijn lezing met de constatering dat de zaal sinds 1666 in gebruik is als vergaderzaal van de Staten van Holland en daarmee de oudste ‘parlementszaal’ ter wereld is. De Eerste Kamer is gebouwd ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de architectuur van het Binnenhof weerspiegelde volgens Smit de machtsverhoudingen van die tijd.
De Staten-Generaal (het overlegorgaan van de zeven gewesten) zat een beetje weggestopt in de noordoostelijke hoek, het oude grafelijke woonkwartier, waar nu het ministerie van Algemene Zaken gevestigd is. In de noordwestelijke hoek lagen de vergaderzaal van de Staten van Holland en de vertrekken van de stadhouder. Hier lag in die tijd de werkelijke macht. En dat kwam tot uitdrukking in de architectuur.
Na het vertrek van de Fransen in 1813 wilde de nieuwe koning Willem I ‘oude tijden doen herleven’. Smit stelt dat het daarom voor de hand lag dat de nieuwbakken Eerste Kamer en Tweede Kamer (die tezamen de oude naam Staten-Generaal kregen) hun intrek namen in de bestaande gebouwen van het Binnenhof. De huisvesting van beide Kamers bleef daarmee kleinschalig. Vanaf 1849 vergaderde de Eerste Kamer in de zaal van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Pas in 1975 werd de Eerste Kamer de enige gebruiker van de zaal. De Tweede Kamer kwam bijeen aan de overkant, in de oude balzaal van het paleis dat stadhouder Willem V had laten bouwen.
Vanwege krappe huisvesting kwam het kabinet-Thorbecke in de negentiende eeuw met een groots plan om een zowel functioneel als representatief onderkomen voor het parlement te bouwen. Elders in Europa pakte men immers ook steeds groter uit, zo laat Smit zien aan de hand van beelden van imposante volkspaleizen met neoclassicistische zuilenpartijen. Het kwam er niet van. Smit geeft een aantal redenen aan:
- de politieke cultuur, die inmiddels gewend was aan de gangen, achterkamertjes en de onderlinge nabijheid van de Kamerleden.
- de nuchtere Nederlandse politici die aan deze praktische eigenschappen van het Binnenhof meer waarde hechtten dan aan de eventuele symboliek van een ‘Volkspaleis’.
- de eeuwenoude Republikeinse traditie van Nederland: men vond het niet zo nodig om onze democratie te bewijzen met een Volkspaleis. Terwijl andere Europese landen zich halverwege de 19e eeuw voor het eerst afzetten tegen hun absolute vorsten, kon Nederland bogen op een lange Republikeinse traditie en hadden we bovendien net onze vorst weer terug, aan wie een paleis is voorbehouden.
Ook een grootschalig ontwerp van 1920-21 was gedoemd te mislukken. Pas in 1960 vond grootschalige uitbreiding plaats (de Kortenhorstvleugel) en in 1992 kwam dan de nieuwbouw van de Tweede Kamer tot stand.
Nieuwbouw Tweede Kamer
Architect Pi de Bruijn geeft vervolgens aan dat hij sinds 1979 met deze plannen bezig is geweest. Het ging vooral om verbetering van de functionaliteit: plenaire zaal, publieke tribunes en werkruimten waren allemaal veel te klein. Oudbouw en nieuwbouw moesten een in zijn ogen samenhangend geheel vormen. Hij plaatste de nieuwbouw in de zuidoostelijke hoek van het Binnenhof, daar waar volgens De Bruijn een ‘oerwoud’ aan kleine gebouwen stond. Maar er stonden ook grote gebouwen, zoals Koloniën, Justitie en Hotel Central. Het was de wens van Tweede Kamer om deze te behouden en De Bruijn paste ze in zijn plannen in. Het pand van de Hoge Raad, dat tussen Koloniën en Justitie in lang, moest echter verdwijnen. Aldus geschiedde.
De samenhang kwam onder meer tot uitdrukking in de aanleg van de Statenpassage, parallel aan de route door de oude poorten van het Binnenhof. De passage verbond Plein met Hofplaats. Tevens koos hij ervoor om de kop van Ridderzaal en Tweede Kamer op één lijn te plaatsen. De Bruijn stelt dat twee van zijn wensen niet in vervulling zijn gekomen. Het was zijn gedachte om de Statenpassage een open doorgang in de stad te laten zijn, waar wandelend en winkelend publiek direct in aanraking zou kunnen komen met ’s lands politiek. Maar Kamervoorzitter Deetman wilde hier niet aan: hij sloot de passage.
Verder geeft De Bruijn aan dat hij bewust heeft gekozen voor een halve cirkel en niet voor bankjes tegenover elkaar, omdat dat zijns inziens beter paste bij de politieke cultuur van Nederland. Maar de belichting in de zaal is niet geworden wat De Bruijn zich hiervan had voorgesteld. De zaal moest een theatraal karakter krijgen. Dat wilde zeggen: de handelende persoon moest in de schijnwerpers staan, en het licht elders in de zaal wat donkerder. Dat is niet als zodanig gerealiseerd. De Bruijn stelt dat dit door de Tweede Kamer zelf is afgeschoten, want de Kamerleden wilden zelf ook duidelijk zichtbaar zijn op de camerabeelden (Kamerleden zelf ontkennen deze lezing overigens).
De daaropvolgende discussie gaat onder meer over de sfeer en de uitstraling van de zaal, die volgens sommigen wat kil overkomt. Ook wordt gesteld dat het op de publieke tribune vaak niet duidelijk is wie er nu aan het woord is: een minister, een Kamerlid, de voorzitter. De Bruijn zegt dat dit probleem kan worden opgelost door de zaal alsnog ‘theatraal’ te maken. De cameratechniek is tegenwoordig zo geavanceerd, dat Kamerleden toch goed zichtbaar in beeld kunnen komen indien het licht gedempt is en de sprekende persoon in de schijnwerpers staat. Een gedachte die kan worden meegenomen bij de renovatieplannen van het Binnenhof.