Verslag 5 – afsluitende bijeenkomst over de wetenschappelijke bureaus: voor- of achterhoede van de partijen?

Op maandag 7 december sloten we de collegereeks ‘Hebben politieke partijen de toekomst?’ af met een bijeenkomst waarop vertegenwoordigers van de wetenschappelijke bureaus van verschillende partijen met elkaar in discussie gingen.

Sprekers:

  • Monika Sie Dhian Ho – directeur Wiardi Beckman Stichting
  • Frank van Mil – directeur Van Mierlo Stichting
  • Corry-Anne Everse – wetenschappelijk medewerker Guido de Brès-Stichting
  • Rien Fraanje – (waarnemend) directeur Wetenschappelijk Instituut van het CDA
  • Patrick van Schie – directeur TeldersStichting
  • John van Gorp – voorzitter Wetenschappelijk Bureau OSF

De afgelopen vier weken bespraken we in vier colleges de functie van politieke partijen in ons democratisch bestel. Vier wetenschappers keken achtereenvolgens naar het partijenstelsel, de opkomst van lokale partijen, alternatieven voor de ledenpartij en de mogelijkheid en haalbaarheid van een democratie zonder partijen.

Op 7 december ging het over de rol van de wetenschappelijk bureaus van politieke partijen in onze democratie. De avond stond onder leiding van journaliste Aukje van Roessel.

Focus op waarden en doelen

Monika Sie Dhian Ho van de Wiardi Beckman Stichting (WBS) beet het spits af. Volgens haar is democratie een manier om de maatschappelijke problemen van je tijd te bespreken. In ons systeem kiezen we volksvertegenwoordigers voor (doorgaans) vier jaar, maar in die periode wil je ook invloed hebben op het beleid. De WBS doet dat op twee manieren: de partij wijzen op de idealen en waarden van de partij en die waarden van de partij actualiseren. Sie Dhian Ho ziet het als de taak van de WBS om de dromen van mensen te vertalen naar politieke keuzes en om politici scherp te houden.

Frank van Mil heeft het namens de Van Mierlo Stichting liever over de vereniging in plaats van de partij. Hij denkt bij partij aan dwingende structuren, terwijl hij binnen D66 vooral mensen ziet die samenkomen rond een bepaald doel. Het wetenschappelijk bureau helpt volgens hem bij het focussen van de politieke energie die ontstaat rond die samenkomst.

Ondersteunend, voorhoede of achterhoede?

Wetenschappelijk medewerker van de Guido de Brès-Stichting (SGP) Corry-Anne Everse benadrukt dat de SGP haar waarden altijd al als leidend heeft gehad en dat het wetenschappelijk instituut daarbij een ondersteuning kan zijn. Maar, zo antwoordt zij op een vraag uit het publiek, als ze moet kiezen tussen het wetenschappelijk instituut als voorhoede voor de politici van haar partij of ondersteuning van hen, kiest ze duidelijk voor voorhoede.

Everse: “Wij stellen zaken ter discussie. Dit vindt de partij niet altijd even leuk, want zij houden zich ook bezig met het imago van de partij en de politici.”

Van Mil: “Voor ondersteuning hebben politici beleidsmedewerkers.” Ook volgens hem kan een wetenschappelijk bureau de voorhoede zijn voor de rest van de partij.

Sie Dhian Ho benoemt een andere invalshoek: het wetenschappelijk bureau als achterhoede. Want, zo zegt zij, iemand moet ook nagaan wat de (neven)effecten zijn van het gevoerde beleid en van de politieke keuzes die gemaakt zijn op basis van de waarden van de partij.

Generalisten of specialisten?

Uit het publiek komt een vraag over de praktische inrichting van een wetenschappelijk bureau of instituut. Welke “tak van sport” beoefenen de medewerkers vooral?

Van Mil: “Als je alle medewerkers van alle wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen bij elkaar optelt, heb je nog niet de helft van de medewerkers van het Sociaal Cultureel Planbureau.” Volgens hem moeten we ons dus geen illusies maken qua omvang van het wetenschappelijke apparaat binnen zo’n partij. Op de wetenschappelijke bureaus werken vooral generalisten en werkt men binnen veel partijen verder met werkgroepen van vrijwilligers die meer gespecialiseerd zijn.

Rien Fraanje van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA grijpt terug op een eerder college, waarin de rekrutering vanuit politieke partijen ter sprake kwam. Hij wil benadrukken dat rekrutering in de politiek echt iets anders is dan rekrutering in het bedrijfsleven. Het scouten van talent is ook iets waar het Wetenschappelijk Instituut zich mee bezig houdt bij het CDA. Zo onderzoekt het de mogelijkheden van andere soorten lidmaatschappen dan het traditionele partijlidmaatschap, zoals het lokaal verkiesbaar zijn voor het CDA maar geen lid zijn van de landelijke partij.

Het Wetenschappelijk Bureau van de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) is een beetje een vreemde eend in de bijt. De OSF is namelijk geen traditionele partij waar burgers op hebben kunnen stemmen. Alleen gekozen leden van de Provinciale Staten hebben kunnen stemmen op politici van de OSF bij de verkiezing van de Eerste Kamer. De OSF komt voort uit verschillende regionale partijen en heeft dus per onderwerp een ander standpunt. Drijvende waarde is daarmee vooral de onafhankelijkheid.

Toekomst van de politieke partijen

Patrick van Schie van de TeldersStichting, gelieerd aan de VVD, oogst applaus met zijn opmerking dat burgers partijen moeten dwingen tot het afstaan van macht. Dat de partijtoppen dat uit zichzelf niet zullen doen, is wat hem betreft duidelijk. Ook voegt hij toe dat partijtoppen vaak enige angst hebben voor wetenschappelijke bureaus. Niet zozeer om wat ze zelf zeggen, maar omdat de oproep tot debat die uitgaat van de wetenschappelijke bureaus al snel door de media geframed wordt als ruzie in de partij. Dit is jammer, vindt Van Schie, want dergelijke angst en de toegenomen partij- en fractiediscipline heeft volgens hem geleid tot een vrij kleurloze volksvertegenwoordiging.

Fraanje beaamt dit en wil terug naar een politiek die minder grijs en meer ideologisch gekleurd is. Hij sluit daarmee aan bij de opening van Sie Dhian Ho, waarin zij het interne project van de PvdA ‘Van Waarde’ noemde. Volgens Fraanje is het een misverstand dat een politiek van grote verhalen en duidelijke uitgangspunten niet tot consensus kan leiden.

Het publiek ontving de oproep van Van Schie om verandering af te dwingen enthousiast, maar nu komt toch ook de vraag hoe hij dat voor zich ziet. Van Schie moet toegeven dat hij daar geen hapklaar antwoord op heeft. Hij denkt dat het voorlopig nog wel even tobben blijft met de politieke partijen en dat er pas verandering komt als het echt onhoudbaar wordt. Wanneer dat is, vindt hij moeilijk te zeggen. Wel denkt hij dat nieuwe partijen niet per se de oplossing zijn. Uit de recente geschiedenis weten we immers dat deze vaak onderling ruzie krijgen en niet erg effectief opereren.

Fraanje denkt dat de beste optie nog altijd is om zelf lid te worden van een politieke partij en de partij van binnen uit te veranderen. Net als Van Mil benadrukt Fraanje dat partijen verenigingen zijn en dat burgers die kritiek hebben zelf ook een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat die verenigingen diverser worden.

In het publiek neemt niet iedereen hier genoegen mee. Iemand merkt op dat een probleem zelden wordt opgelost op dezelfde manier waarop het ontstaan is.

Op de centrale vraag van de collegereeks, ‘Hebben politieke partijen de toekomst?’, luidt het antwoord van de sprekers en de zaal dat de politiek zich in ieder geval moet vernieuwen. Naast een politiek van grote verhalen moet de politiek zich ook bezighouden met grote thema’s. Bepalen welke dat dan moeten zijn, is wellicht onderwerp voor een volgende collegereeks.