Verslag college 4 ‘De staat van het burgerschapsonderwijs’ door Geert ten Dam

In de collegereeks ‘Democratie en burgerschap’, georganiseerd door ProDemos en de Universiteit van Amsterdam, kijken we naar de huidige stand van zaken rondom burgerschapsonderwijs. Hoe staat het met de steun voor democratische waarden onder jongeren? Staan deze waarden onder druk? En welke rol spelen het Nederlandse onderwijssysteem, het burgerschapsonderwijs en ontwikkelingen binnen het vak maatschappijleer hierin? Op deze vragen en meer zoeken we in deze collegereeks een antwoord.

Het vierde en tevens laatste college vond plaats op maandag 10 december 2018. Het verslag van de avond staat hieronder. Het college is ook al podcast terug te luisteren via de website van TXT radio.

Verslag college 4: De staat van burgerschapsonderwijs en een blik op de toekomst

In het laatste college in de reeks gaat Geert ten Dam in op de socialisatie van democratische waarden. Vanuit een beleidsmatige invalshoek geeft zij een beeld van het huidige burgerschapsonderwijs. Wat weten we eigenlijk van de burgerschapscompetenties van jongeren? En hoe kan het onderwijs daaraan bijdragen?

Aan de hand van sheets (zie prodemos.nl/verslagen) vertelt Ten Dam haar verhaal.

Geert ten Dam is hoogleraar Onderwijskunde en voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is zij kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER). Hiervoor was zij projectleider van de Nederlandse studie van International Civic and Citizenship education Study (ICCS 2016).

Resultaten onderwijs

Aan de hand van het Nederlands onderzoek International Civic & Citizenship education Study schetst Ten Dam een beeld van de burgerschapscompetenties van jongeren in Nederland. Ook worden de verschillen tussen groepen scholieren besproken.

Als je Nederland vergelijkt met andere landen, doen de Nederlandse scholen minder aan burgerschapsonderwijs. De Nederlandse scholieren hebben minder kennis over en zijn minder betrokken bij de maatschappij en politiek dan scholieren in andere landen.

Ook blijkt uit onderzoek dat Nederlandse scholieren minder positief denken over meerdere democratische kernwaarden, zoals gelijke rechten voor mannen en vrouwen en gelijke rechten voor etnische groepen.

Verder wordt het ook duidelijk dat kinderen van hoger opgeleide ouders op alle onderzoeksgebieden hoger scoren (zie de tabel hieronder).

Er zijn ook verschillen tussen de verschillende middelbare schoolniveaus (zie de tabel hieronder). Met name als het gaat om burgerschapskennis en de verwachting wel of niet te gaan stemmen. Leerlingen op het vwo hebben beduidend meer kennis en het verwachte toekomstig stemgedrag bij hen is  hoger vergeleken met vmbo-scholieren. De  maatschappelijke participatie is daarentegen bij alle niveaus hetzelfde.

De rol van het onderwijs

Vervolgens kijkt Ten Dam naar welke mogelijkheden scholen hebben. Wat zijn effectieve manieren om burgerschapscompetenties te bevorderen? En in hoeverre kan het onderwijs compenseren voor sociale ongelijkheid op dit terrein?

Onderwijs kan het verschil maken, stelt Ten Dam. Wat duidelijk wordt uit onderzoek, is dat op Nederlandse scholen in vergelijking met andere landen weinig wordt gedaan aan democratische activiteiten (zie de tabel hieronder). Zo hebben scholieren relatief weinig inspraak in hoe zaken op school geregeld worden en is het stemmen voor klassenvertegenwoordiger, schoolparlement of een leerlingenraad ongebruikelijk. Er zijn dus weinig oefenmogelijkheden om democratie in de praktijk te brengen.

Ook voelen docenten zich minder bekwaam om inhoudelijke maatschappelijke thema’s te onderwijzen. Kortom, er valt nog een wereld te winnen!

Hoe kunnen scholen het verschil maken?

De vraag is, wat kunnen scholen doen om de verschillen tussen scholieren te compenseren? Dat kan door letterlijk aandacht te besteden aan burgerschap. Denk hierbij aan een open klasklimaat stimuleren, inhoudelijk aandacht geven voor burgerschap en burgerschapsactiviteiten te organiseren zowel binnen als buiten school.

Conclusies

De voornaamste conclusie is dan ook dat de huidige situatie niet gunstig is en dat het niet vanzelf goed komt. Hoewel vrijheid van onderwijs in Nederland cruciaal is, kan het burgerschapsonderwijs niet geheel en alleen aan de scholen worden overgelaten. De wettelijke opdracht tot burgerschapsvorming zou scholen een inhoudelijk kompas moeten bieden.

Dit betekent het formuleren van een gemeenschappelijke kern over de democratische rechtsstaat en democratisch handelen. Het is belangrijk dat deze kern ondersteund wordt door de leerkrachten. Voor de verdere invulling hebben scholen hun eigen vrijheid en kunnen zij de kern aanvullen met hun eigen levensbeschouwelijke oriëntatie en pedagogische visie. Immers, goed burgerschap is niet eenduidig. Het onderwijs is de plek waar een gemeenschappelijk basis gelegd kan worden voor een veerkrachtige democratie.

Plannen van de minister

Vervolgens vertelt Christianne Mattijssen, directeur van de directie Voortgezet Onderwijs bij het ministerie van OCW, over de plannen van de minister die zeer binnenkort voor advies naar de Raad van State worden gestuurd. In dit wetsvoorstel wordt geformuleerd wat er veranderd moet worden voor het burgerschapsonderwijs in de toekomst. De verwachting is dat de wet begin 2020 in werking treedt.

Burgerschapsvorming is een kerntaak van het onderwijs. In de wet van 2006 werd vanwege de vrijheid van onderwijs de opdracht aan de scholen voor de invulling van het burgerschapsonderwijs niet strak geformuleerd. Maar nu wordt dus geconcludeerd dat de scholen niet actief aan die invulling hebben gewerkt. De opdracht gaf te weinig richting en was te vrijblijvend.

Inhoudelijke wetsaanpassing

Daarom komt er nu een aanpassing van de wet, waarin een gemeenschappelijke kern van burgerschapsonderwijs is geformuleerd. Deze kern heeft betrekking op de kennis, houding en vaardigheden die voor alle scholieren gelden, ongeacht welk onderwijsvorm zij volgen. Het gaat om de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Leerlingen moeten snappen hoe de democratische rechtsstaat werkt, en wat dat van hen als burgers vraagt.

Basiswaarden zijn de principes uit onze grondwet: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Deze grondrechten kunnen onderling schuren. Denk aan vrijheid van godsdienst versus gelijkwaardigheid. Maar daarover moet juist gesproken worden in de klas.

Bovenop deze gemeenschappelijke kern komt een verdere uitwerking van thema’s in het traject curriculum.nl. In dit curriculum staat de vrije ruimte voor scholen. Deze onlinepagina wordt gemaakt in samenwerking met mensen uit de praktijk die de niveaus van de scholieren kennen. Denk hierbij aan docenten, scholen en ontwikkelaars.

Tot slot vertelt Mattijssen dat Nederland toch niet gaat stoppen met het ICCS-onderzoek. Vanaf 2021 doet Nederland weer mee.

Het panel

Bram Eidhof, oprichter van Schoolstrijd en universitair docent aan de Universiteit van Humanistiek, geeft een reactie op wat er gezegd is. In zijn overtuiging is onderzoek niets waard wanneer de praktijk daar niets van merkt. Daarom richtte hij Schoolstrijd op, waarmee hij samen met docenten, leerlingen en schoolleiders aan hoogwaardig burgerschapsonderwijs bouwt.

Momenteel werkt hij (samen met ProDemos en Hessel Nieuwelink – die bij het vorige college sprak) aan een Handboek Burgerschapsonderwijs. Dit Handboek is voor docenten van alle voorgezet onderwijstypen bedoeld. Op die manier hoeven scholen straks niet alles opnieuw uit te vinden of dure adviesbureaus in te huren.

Eidhof constateert dat met de nieuwe wet scholen een extra taak en verantwoordelijkheid krijgen voor burgerschapsonderwijs. De burgerschapsopdracht wordt minder vrijblijvend. Daarom moet er ook wel voldoende ondersteuning voor komen, anders wordt het vak niet serieus genomen. Mattijssen reageert hierop dat OCW hierover in gesprek is met de VO-Raad.

Mattijssen stelt dat in de nieuwe opzet van het herziende curriculum het niet de bedoeling is dat scholen zich gaan beperken tot alleen de kern. Er komen veel meer uren beschikbaar voor het vak burgerschap. Het zou dan wel erg mager zijn als scholen zich beperkten tot allen de kern. De inspectie gaat daar ook op toezien. Voor geen enkel vak staan de eindtermen in een wet. Die staan in regelgeving er om heen. Daar wordt voor het burgerschapsonderwijs nu ook aan gewerkt met Curriculum.nu.

Samen met aanwezige docenten constateert Eidhof dat de huidige wetgeving tekort schiet voor het MBO. Op dit moment is er alleen een inspanningsverplichting voor de student. Dat betekent dat de praktijk veel willekeur kent. Als je geluk hebt, tref je een docent die bekwaam is en er veel aandacht aan besteedt, maar er zijn ook ROC’s die er minder aandacht aan besteden, volgens Jan Faber van de MBO Raad. Daar moet verandering in komen als we burgerschapsonderwijs serieus willen nemen, aldus Eidhof. Jan Faber stelt voor om op een opleiding tot docent Burgerschap voor het MBO op te richten.

Van belang is om uit de participatieparadox te komen: ouders met een laag opleidingsniveau participeren in politiek opzicht minder in de samenleving. Zo zijn er de facto ongelijke democratische kansen. Dat ondermijnt de legitimiteit van onze democratie. Goed burgerschapsonderwijs kan die spiraal doorbreken.

Het hele college en de vragen en antwoorden zijn te beluisteren op TXT Radio.