Legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel gaat over twee dingen: ten eerste moet alles wat de overheid doet, gebaseerd zijn op de wet. Ten tweede mogen (de meeste) nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht worden toegepast.

A. Elk handelen van de overheid moet een basis hebben in de wet.

De overheid mag bijvoorbeeld alleen belastingen heffen als dat in de wet staat. De burger weet dan altijd waar hij aan toe is. Hij kan het gedrag van de overheid als het ware voorspellen. Dit noemen we de rechtszekerheid van de burger.

In bepaalde gevallen heeft de uitvoerende macht een zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuur meer vrijheid heeft in het nemen van een besluit. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij asielzoekers. De minister is vrij om een bepaalde asielzoeker (voorlopig) niet terug te sturen naar het land van herkomst, terwijl anderen dat wel moeten.

B. (De meeste) wetten mogen niet met terugwerkende kracht worden toegepast.

Dit beginsel is met name in het strafrecht terug te vinden. In een rechtsstaat mag namelijk niemand worden veroordeeld voor een handeling die nog niet verboden was op het ogenblik waarop die plaatsvond. Dit staat ook met zoveel woorden in artikel 16 van de grondwet: ‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.’